2
3
Hier op dit bankje zaten we.
We keken naar de ganzen, rommelend aan de oever. Hoe ze baadden, hoe precies ze achter elkaar opvlogen.
Je zei iets, je wees. Ik hield je andere hand op mijn been, je merkte het niet.
Ik hou van je handen.
Zachte handen, stevige, ronde handen, duidelijke lijnen, korte vingers, heel kort geknipte nagels. Kleurloze, liggende haren op je pols. Ik streek langs je vingers. Jouw handen zijn altijd warm.
En toen stond je op.
Je liep naar de bomen, keek naar hun kronkelende takken van dichtbij. Je vertelde me hoe oud je dacht dat deze bomen konden zijn. Je legde je handen tegen de stam.
Ik voelde de wind, en ik kreeg het koud.
©2007 Sirouns Schrijftafeltje.